Vanaf de 16de eeuw zijn de geografische kaarten nauwkeurig genoeg om parallellen te laten zien tussen de kustlijnen aan weerszijden van de Atlantische oceaan. Desondanks bleven de wetenschappelijke theorieën tot aan het begin van de twintigste eeuw vasthouden aan het ‘vaste’ standpunt dat zegt dat de oceanen zich altijd op dezelfde plaats hebben bevonden als vandaag de dag.
Alfred Wegener opperde zijn theorie over een geleidelijke verschuiving der continenten in een boek uit 1912 met de titel ‘Verschuiving der continenten’, en in 1915 in ‘Ontstaan van de continenten en de oceanen’. Hij was niet de eerste die een dergelijke hypothese poneerde, maar wel de eerste die dit baseerde op een geheel van meerdere disciplines zoals klimatologie, geologie en paleontologie.
De theorie over de continentale drift had tijd nodig om door te dringen, met name omdat Wegener ook het geologische proces dat dergelijke verschuivingen veroorzaakte, wilde beschrijven.
Pas in de jaren vijftig zorgden nieuwe waarnemingen (cartografie van de oceaanbodem door Maurice Ewing, opstijgen van magma tot het niveau van de oceaanruggen, paleomagnetisme, convectiebeweging in de mantel...) voor een definitieve bevestiging van de hypothesen van Wegener in het kader van een theorie die de ‘plaattektoniek’ wordt genoemd.
Klik om vervolgens met de schuifknop de verschillende geologische tijdperken te doorlopen.